Prent briefkaart 1910 Arnhem, Bronbeek

niet gelopen

€ 3,00
Betaalwijzes

Het landgoed Bronbeek werd rond 1820 als buitenplaats aangelegd voor Hermen Stijgerwald. Na diens dood in 1830 verkocht zijn weduwe Magadalena Wilhelmina Eskes het landgoed en kreeg het de naamBronbeek. Volgende eigenaren verbouwden het huis tot een villa in neoclassicistische stijl. In 1854 werd de buitenplaats Bronbeek aangekocht door koning Willem III voor een prijs van 75.000 gulden. Bronbeek was naar verluidt in eerste instantie bedoeld voor zijn moeder, koningin Anna Paulowna, maar daarvoor is geen bewijs. Willem III liet het huis in 1854 verbouwen naar ontwerp van zijn architect H.F.G.N. Camp, die voor zijn werkzaamheden in oktober van dat jaar werd benoemd totridder in de Orde van de Eikenkroon. In oktober 1854 was de verbouwing klaar en verkreeg de koning een serenade van de vereniging der handwerkslieden, begeleid door de muziekkorpsen der stedelijke schutterij en van het achtste regiment infanterie. Een commissie van deze vereniging werd bij de koning toegelaten en een vertegenwoordiger sprak de woorden: 'Sire, met diepe eerbied nadert de directie van Arnhems Handwerkbloei, vergezeld van werkbazen en hun werklieden u om u, die een voorstander bent van industrie en landbouw, haar oprechte dank te betuigen over de aankoop en aangebrachte veranderingen aan het landgoed Bronbeek, waardoor in deze tijden van duurte brood aan hen en hun gezinnen verschaft werd.' Twee jaar na de aankoop van Bronbeek waren er al geruchten dat de koning het landgoed weer van de hand wilde doen. In december 1856 werden de bezittingen van de koning verhuisd naar diens paleis te Den Haag en naar Paleis Het Loo en werd algemeen gedacht dat de koning het buitenverblijf had verkocht aan een rijke particulier. Het huis was in de jaren erna nog in gebruik als gastenverblijf voor koninklijk bezoek.

Bij Koninklijk Besluit van 14 juni 1857 werd een commissie ingesteld tot het voordragen van een plan tot het inrichten van een militair invalidentehuis; in deze commissie namen zitting M. baron van Geen als voorzitter en als leden militaire intendant eerste klasse H. Hardenberg, luitenant-kolonel J. Vertholen, luitenant-kolonel A.J. Andresen, luitenant-kolonel ingenieur G.A. van Kerkwijk en de heer J.P. Feith.

In een kabinetschrijven van 13 juni 1857 nummer 17, gericht aan de Minister van Koloniën, gaf koning Willem III het landgoed Bronbeek per de 15de oktober 1859 ten geschenke tot de inrichting van een koloniaal militair invalidentehuis. In het kabinetschrijven was de bepaling opgenomen dat aan het onroerende goed nooit een andere bestemming zou mogen worden gegeven dan tot een koloniaal militair invalidentehuis en dat de Staat der Nederlanden alle lasten, te rekenen vanaf 1 januari 1860, zou betalen. Op 28 september van dat jaar werd de akte gepasseerd bij notaris J. Bervoets te Den Haag, waarin Z.M. de koning het landgoed met aanhorigheden schonk en onherroepelijk afstond aan de Staat der Nederlanden tot het daarstellen van een koloniaal militair invalidentehuis. In mei 1860 besteedde het Department van Koloniën de vereiste werken en leveranties ter stichting van een militair invalidentehuis aan aan de heer K. Kooy, woonachtig te Amsterdam, die van de 11 inschrijvers de laagste was en aan wie het werk dan ook werd vergund voor een bedrag van 193,400 gulden.[7] De eerste steen werd op 13 juli van dat jaar gelegd. Rijksbouwmeester W.N. Rose was verantwoordelijk voor het ontwerp van het hoofdgebouw in eclectische stijl. In november 1860 werden de kosten der inrichting van het paviljoen en van het dan in aanbouw zijnde invalidentehuis, met inbegrip der aanschaffing van huisraad ten behoeve van de te verwachten ruim 200 invaliden, geraamd op ongeveer 300.000 gulden. De bouw van het invalidenhuis werd zo aangelegd dat het met betrekkelijk geringe kosten in de toekomst kon worden uitgebreid, indien de behoefte daartoe zou ontstaan.

Koning Willem III stelde Bronbeek in werking met een besluit dat onder meer de volgende bepalingen inhield:

  • De gebouwen gevestigd op het landgoed Bronbeek worden verklaard te zijn bestemd tot koloniaal militair invalidenhuis;
  • Het koloniaal militair invalidenhuis dient zo veel mogelijk tot opname en verpleging van de gegageerden der koloniale landmacht, aangewezen in de artikelen 1 en 2 van het aan dit besluit gehechte reglement, dat bij deze tevens wordt vastgesteld;
  • Wij verklaren ons te zijn beschermheer van het koloniaal militair invalidentehuis;
  • De kosten van inrichting en onderhoud van het koloniaal militair invalidetehuis, die van de voeding, kleding, het zakgeld en de verzorging der invaliden, en detraktementen, toelagen, daggelden enz. van het personeel der officieren en beambten, komt ten laste van de staatsbegroting;
  • Ons tegenwoordig besluit wordt gerekend te zijn in werking getreden op de eerste juli 1862.

Ter ere van het zilveren regeringsfeest van de koning werd een nationale schenking gedaan van 2 ton ten behoeve van de invaliden van de land- en zeemacht in Nederland en Nederlands-Indië, tot nut der dapperen die hun leven voor Nederland veil hebben gehad en in die strijd verminkt zijn geraakt.

Als eerste commandant werd (dan luitenant-kolonelJ.C.J. Smits benoemd; in de loop van 1863 verhuisden invalide militairen uit inrichtingen in alle delen van het land naar Bronbeek. In 1864 waren er al het maximale aantal van 200 militairen opgenomen; op de 10de januari 1864 werd door een deel van hen het blijspel Niet of graag van Andersen opgevoerd. De verpleegden waren toen al onderworpen aan huis- en landelijke arbeid, strenge tucht en discipline (een dertigtal was wegens wangedrag ontslagen). Toen Smits in november 1887 overleed stond de koning erop dat generaal K. van der Heijden en niemand anders commandant van Bronbeek zou worden. Deze behoefde het voor het geld niet te doen omdat zijn Indische pensioen ruim voldoende was, maar zag het als een eer te bewijzen aan het Indische leger en aan de koning

In 1904 bevonden zich te Bronbeek 135 oud-strijders: 86 Nederlanders, 24 Belgen, 16 Duitsers, 5 Zwitsers en 4 Fransen. Om er te worden opgenomen moesten zij afstand doen van hun pensioen, in ruil waarvoor zij huisvesting, kleding, voeding en zakgeld ontvingen. Dit laatste bedroeg voor een soldaat 10, voor een korporaal15, een sergeant of fourier 20, een sergeant-majoor 25 en een adjunct-onderofficier 30 cent per dag. Geëmployeerden en gepensioneerden met verhoogd gagement ontvingen een toelage. Om te voorkomen dat de militairen zich te buiten zouden gaan werd het zakgeld dagelijks uitbetaald. 's Zomers werd om 6, ’s winters om 7 uur reveille geblazen. Kort daarna werd koffie met brood en boter verstrekt. Om half negen kregen de manschappen weer koffie met een boterham, die ’s zondags belegd was met een stukje worst of kaas. Om één uur was het middageten, dat bestond uit soep, vlees, groenten en aardappelen, met daarnaast een glaasje gerstebier. In plaats van rund –en varkensvlees kregen ze nu en dan gebraden konijnen, die afkomstig waren uit een eigen fokkerij, of ook wel karpers, waarvan de vijvers op Bronbeek krioelden. Verder werden er ook forellen gekweekt. Om vier uur ’s middags ontvingen de manschappen er nog een boterham bij. ’s Avonds om half negen werd er nog koffie met boter en brood of pap verstrekt.

Het nachtleger bestond uit een strozak, een paardenharen matras met dito hoofdkussen, 2 lakens en 2 dekens. De slaapkamers werden, evenals het gehele gebouw, centraal verwarmd. Het schoonhouden was het werk der verpleegden zelf, met dien verstande, dat de oudsten in jaren het lichtste werk verrichten. De zieken werden ook te Bronbeek verzorgd. Velen leden aan verval van krachten, maar ook waren er die de tering hadden of leden aan koortsen, vallende ziekte, enz.

 

 

Prent briefkaart 1910 Arnhem, Bronbeek

Meer afbeeldingen

  • Prent briefkaart 1910 Arnhem, Bronbeek