Het beleg van Antwerpen vond plaats tussen 15 november en 23 december 1832. Tijdens de Belgische opstand hield het regeringsleger van het Verenigd Koninkrijk de drie belangrijkste zuidelijke citadellen in handen, namelijk die van Maastricht, Luxemburg en Antwerpen.
Ook na de eerste Franse interventie in 1831, die een einde maakte aan de Tiendaagse Veldtocht, bleef het leger van Willem I deze drie steden controleren. Vanuit de (intussen verdwenen) citadel van Antwerpen had de Nederlandse generaal Chassé de stad urenlang laten beschieten met gloeiende kogels.
Dit was voor de Fransen een van de aanleidingen voor een tweede interventie in 1832. Het Franse Noordelijke Leger onder aanvoering van maarschalk Gérard trok dwars door België om de door Nederlandse troepen verdedigde citadel van Antwerpen vanaf 15 november 1832 te belegeren. De Franse troepen namen de citadel, waar 4.500 Nederlandse soldaten zich met een groot aantal kanonnen hadden verschanst, 24 dagen lang onder vuur met monstermortieren. Deze nieuwe tactiek van generaal Haxo bleek succesvol. Op 23 december 1832 dwongen ze de Nederlandse soldaten tot overgave. De slag had 560 doden geëist aan Franse kant en 370 bij de verdedigers